De ontzettende beklemming van corona zette zich voort in de huizen.

Ik bezocht een vriendin in haar loft, dwaalde door een kille rode gang van ruwe bakstenen, ging naar de 1e verdieping langs een brede betonnen trap, architecturaal zeer apart en zag het zwarte gat van een open deur om de bocht. Ik groette en hoorde een vage stem als antwoord in de ruimte. Ik trapte er binnen, alles zeer gesofistikeerd, ornamentaal vrouwelijk en kwam onmiddellijk met de bewoners in contact: 3 pastelkleurige vogeltjes, wit, geel en zalmkleurig in hun kooi, waarvan er eentje duidelijk niet bij hoorde en ongelukkig wervelde. Het voelde zich bedreigd en de bewoonster zag het, besloot het te vangen en in een andere kooi apart te zetten. Daarna begon ons gesprek dat plots onderbroken werd door een zacht gekrijs dat ik niet hoorde, maar de bewoonster duidelijk verstond als noodkreet. Daarop begaf ze zich naar de kooi, en zag het zalmkleurige vogeltje naar de bodem storten en blijven liggen. De oogjes waren gesloten, waarop ze het diertje eruit nam en zag dat het dood was. Ze had de laatste kreten gehoord en verstaan. Hoe vreemd dat mens en dier communiceren bij eenzaamheid en dood.

Ze nam het vogeltje in haar hand, streelde het, praatte er troostend tegen, en streelde over zijn kopje.’ Kijk zijn oogjes zijn gesloten’ zei ze en dan begonnen tranen in haar ogen over haar wangen te rollen. ‘Ik heb het gehoord ‘zei ze,’ het was zijn laatste kreet’. Stuntelig en menselijk warm tegelijk hield ze het vogeltje als een dier in haar hand en huilde en betreurde zijn dood. Ik stond perplex. Ik had hier duidelijk iets gemist, niets gehoord. Hoe mens en dier verbonden zijn en taal dezelfde is in nood. Het raakte me. Ook al was het dan om een klein zalmkleurig vogeltje en de verbondenheid van een mens daarmee, bij gebrek aan beter. Zij heeft 2 zonen die haar zelden bezoeken. Hoe jammer die verbinding die hier ook letterlijk verbroken wordt tot onmenselijkheid, een symbool van menselijke teloorgang. Mijn werk dat de herinnering hieraan vasthoudt, noteert haar, haar gelaatsuitdrukking, het vogeltje in de kooi en op haar hand. Bovenaan het gekrijs van het diertje neergeschreven zoals ze me zei dat het klonk. Zijn dodentaal en mijn reacties: mijn hart valt naar beneden, mijn oog ziet , mijn oor hoort  , mijn mond spreekt : to bad.

Alle gebeurtenissen in mijn leven, banaal, belangrijk of niet noteer ik als in een dagboek.

De relatie mens –dier in coronatijd op de spits gedreven is hier genoteerd.