Op zaterdagmorgen reed ik langs bossen en even een veldweg in. Grote geroeste containers ontsierden de omgeving,  gestapeld tot een verantwoorde constuctie: een hedendaags kunstwerk een compositie in ’ t groot.

De ingang van een kille  glazen constructie, toegang tot de infojuf met wat verder een lange gang met bijzondere foto’s aan de muur, gestroopte hazen, konijnen, verkommerd tot esthetisme van de dood of wat ervan overschiet nadat het dier gestroopt is.

In het wildseizoen zag ik vaak bij mijn ouders zulke stukken hangen, uitbloeden moesten ze voor ze versneden, gemarineerd en gebraden werden . Hier hingen ze als kunst: een ode aan de schoonheid van de afgang, de vergankelijkheid, het einde , prachtig ingelijst als je ervan hield . Wat griezelig! Een ode aan de vergankelijkheid! Interessant om zien , maar niet mijn ding , (ik hou niet van afbraak). Dan ging de route verder door reusachtige hallen en naar buiten over vochtige wegen, druppelende regen, vermodderde woonschotels als gevallen ruimtetuigen op vuil water en vindingrijke cabines als kleine slaapplaatsen van een andere planeet, met openstaande klep achter gebogen uitkijkglas, en bed binnenin als een vergeten kamer. Je kon er slapen, soort vreemd minimaal hotel als je wilde. Ook niet mijn ding!  Van daaruit ging het modderig parcours verder langs houten vlechtwerk, van gelijkaardige ritmisch houten balken, ingenieus als  uitkijktoren, een grote open ruimte in elkaar getimmerd van afgedankte deuren, ramen en raampjes tot één geheel aaneengesmolten en plaatselijk kleurrijk geometrisch ingevuld, een best te genieten ongewoon spectakelbouwtje, afgedekt in glas en droog.  Eindelijk droog in deze sompige omgeving! Overal resten van ongewone kunstwerken ritmisch naar boven getimmerd tot een openstaande koepel, niet eenvoudig, ingenieus , vreemd als een archeologisch overblijfsel van een Indianenstam in de jungle.

Dan naast één van de vele waterplassen, vuil moeraswater met een klein strookje gras en grillig lage bomen, waaronder meerdere geitjes gehaast meeliepen. Hun krulhorens als sieraad aan hun kopjes, hun zwarte pels met witte staartjes versierd , achteraan  , als signalen bij onraad. Ze liepen vrolijk mee, verblijd met zoveel gezelschap in deze moerasgebieden. Aan de overkant nog meerdere staalconstructies of vlechtwerk, wilgentakken gebogen rond verwarde groene struiken, verwilderd. Teveel vergankelijkheid die me de voeten natten en mijn wandeling verkilden. Wat was ik blij in de grote glazen hall met een beetje warmte en uitkijk van binnen op al dat groen, aan te schuiven aan een lange tafel voor een 20tigtal bezoekers . Ondanks corona was er van respect voor afstand niet veel over, afgezien van enkele plaatsen. Ik verkoos dan ook wat alleen te zitten en verhalen over ditjes en datjes te laten, en over de dubbele breedte van de tafels heen te praten. Weldra kwam de wijn , het water en konden we aanschuiven voor het lekkere eten dat op twee zijtafels geplaatst werd en door twee aardige juffrouwen op ons bord geschept: van alles wat:  vis, vlees, brood, aardappeltjes, maar alles koud. Ik was totaal verkild. Mijn buurvrouw had zich van me afgewend en sprak honderduit over haar reis, safari met haar tafelgenoot, waar ik zo ver mogelijk van verwijderd gebleven was.  Ik had geen zin in de vergankelijkheid die corona bracht!

Gabriella Cleuren. 2021 dec.