Een jonge vrouw opende zijn deur, een leerling van hem.

De oude grijze meester was omringd van oudere mannen in de tuin en besprak de voorbereidingen, de afloop en het gebeuren zoals het moest uitgevoerd. Daarvoor had hij een oude bekende uitgenodigd die het hele proces zou afwerken.

Het waren alles samen mannen die het robuste van loodgieters hadden . Ik begroette hem met veel hartelijkheid, hij was nog steeds vol kracht, gebogen en vergrijsd maar met heldere geest en toegeknepen oogjes.

 De alchemie rondom krachtte , een dag lang. Een vuur sudderde en spetterde als een stuk hel, daarnaast wat zwarte vaten in afwisselende vormen, een halve roesten ton vol zand om stukken af te koelen . In een ander vat hurkten de gesintelde te gieten stukken:  onherkenbaar abstract. Het waren onderdelen waarvan ik niet veel kon maken. Het branden nam zijn tijd.  Voor mij die er niets in herkende, wazig. Op een enorme tafel lagen roestige stukken en staven en vormen gesmeten: bruikbaar materiaal voor zulke ruwe sculpturen. De afgewerkte vroegere exemplaren  stonden  verspreid in de tuin: te zijn: man en vrouw, een dier, een monstertje een gevonden vorm die vaag aan herkenbaars herinnerde.

Zodra het brons op hitte was werd met een klem de vloeistof overgeheveld en gegoten in een vorm. De stukken zagen er gesinteld uit, omgeven door krikkels die herinnerden aan gesmeerde asse. Dan werden ze op een ijzeren plaat gelegd,

en begon de gieter het wegkloppen van de witachtige sintelmassa rondom. Allemaal nogal ruw mannenwerk voor mij die altijd met fijne scherpe messen en penselen tewerk ging. De vorm werd van het wit bevrijd alsof betonvoegen tussen bakstenen moesten uitgekrabd. Zo was dus dat gieten en vormbevrijden. Maar dan was je nog maar halfsweegs. Daarna moesten de ontbrekende stukken aangelast :een sculptuur gevormd.  Het materiaal zag er niet fraai uit , dof, askleurig , slechts aan de rechte  randen kon je de koperglans zien oplichten. Niets voor mij zo’n ruw gestoei.

Om de verloren tijd van werkzaamheden buiten op te vullen werd een rondgang door zijn huis ondernomen. Honderden tekeningen aan de wand van bekenden en minder bekenden. Kleine sculptuurtjes , Afrikaans van onnoemelijke verfijning en allerlei kleine verzamelitems . Zijn bureau : één glazen wand die de ruimte naar buiten vrijhield op oneindige veldenwandeling met en brede weg tussen het groen. De nodige opening tussen de overdaad, anders is geen schepping mogelijk. Vol en leeg !

Op het eind van de gang als in een wonderkamer van blauwbaard de eigen gerangeerde sculpturen, als een kleuterschool vol kinderen en  kinderfrivoliteiten en fantazieën en geestige invallen. Een rokje van lepeltjes, of van schrijfmachinenummers en toetsjes. Enig vol met niet meer vindbare accecoires vandaag. 

 

Dan werd ons verzocht aan tafel,  midden onder staalblauwe lucht met hoge witte wolken en enkele reusachtige eikebomen plaats te nemen. In de lucht krasten intussen ontelbare zwarte kraaien een vertrouwde symfonie.  Ze doken in een klad over de bomen heen : verstaanbare metafoor !

Een ronde koffietafel was klaargezet. De maaltijd kon beginnen. Het zag eruit als een begrafenismaal : lange broodjes met ham, met kaas met kip zoals dat hier gebruikelijk is, met koffie en thee.  De kunstenaar moedigde aan om toe te tasten , een keuze te maken: het was zijn afscheidmaal. Jullie moeten niet wachten tot ik begraven wordt was zijn verhaal, dit is mijn afscheid,  nu en later komt er niets meer. Hoe cleaver om nu het heft in handen te nemen , het afscheidsmaal te vieren omringd van goede vrienden die in zijn leven ertoe deden. Zo haalde hij de rozijnen uit de levenskoek. Heel reëel. Geen getreur, alleen gevier met allen samen. Kon het nog beter !