Wat is het heerlijk ’s morgens piepvroeg gewekt te worden door het zachte roekoeën van duiven. Zachte roep van de ochtend die niet brutaal ontwaken laat , maar als de streling van een windje over je voorhoofd blaast. Melancolisch geroep van een dier dat wakker wordt en zijn evenbeeld  wekt. Zo, wil je wakker worden, ik zit al in een boom en ontwaak. Ik wil niet alleen zijn, dus jij ook. Wordt wakker, wordt wakker! Soms tweemaal , soms ook driemaal naar energie en lust : roekoe, roekoe ! Rrrrkoe oe oe. Toch heerlijk zo’n duif die de ochtend blaast. De zon kleurt   de lucht oranjerood aan de staalblauwe hemel . Tussen de donkere boomkruinen zie je de dag rozig,   geheimzinnig opkomen , cosmisch ontvouwen, geboren worden. Dan wordt het dag. Het herinnert mij de ochtenden in Tunesië als Moslims voor het aanbreken van het licht hun tocht langs de zee beginnen en voor het krieken van de dag hun energie opwekken, de natuur opslorpen , de zee aanstoten en hun voeten natten in de kleine golfjes op het nog sombere strand. Donkere gestalten langs een rand. Volgens de Koran moeten zij bij zonsopgang hun dag beginnen . Wat een schitterend voorschrift dat langslapers de helft van hun dag ontrukt , hun energie plundert en hier een wijze raad geeft.

De zonneochtend is schitterend als een edelsteen die zijn schoonheid in het licht ontvouwt en roept tot handelen.

De duiven zie ik later terug in de tuin. Het zijn wilde houtduiven met een wit kraagje in hun nek , grijze vleugels , een fiere rozige borst en een zeegroenblauw kopje. Deze lievelingen, althans zo zag ik ze bij aanvang liepen gezwind over mijn klimophaag tot bij een open struik, aanlokkelijk voor nestbouw. Ze monsterden met twee de slaap- en broedplaats en ik liet hen begaan. Weldra zag ik hen binnenvliegen met stokjes en twijgjes van alle soort, zag dan mits goed kijken een donker nest midden erin en weldra vlogen ze aan en af en liepen huppend over de klimophaag, de hele dag door. De verrassing kwam toen ik mijn terras van houten ribbel- planken zag vol stinkende brij. Ze vlogen regelmatig hoog zittend in mijn tulpenboom vlakbij met schaduwterras eronder . Van netheid was geen sprake meer: overal vogelpoep vanuit de grote hoogte in het gebladerte neergestort. Het zag er smerig uit. Mijn terras vol bruine aangekoekte  brij met witte vlekken, niet bepaald een parfum.  De witte stoelen vol met zwarte kleksen. Dat kwam ervan, gastvrijheid te gedogen. De emmers water erover loste  niets op ; het plakte , verharde , stonk. De schuurborstel moest eraan , erover en een flinke kleks javelle. Dat heeft een andere geur en ontsmet de vuiligheid. Toen moest ik  beginnen bedenken hoe ik mijn lievelingen kon verjagen. De gastvrijheid vogelkundig misbruikt, dat kon ik niet gedogen. De andere ingang als er al een was had gras eronder , dus opschuiven geblazen, naar de achterkant met grasland onder de uitgang. Maar het verjagen wilde niet lukken. Mijn roofvogel op het terras, schrikte hen niet af, mijn windhaan met kleurrijke draaistaart evenmin. Mijn ultrasoon geluid dat meer de buren stoorde verjoeg hen niet  tot ik mijn toevlucht nam tot glinsterstrips en ze op een stang haast voor hun nest liet zwaaien  en boven aan de ballustrade hing in formatie van 5. Zo kort voor hun nest werd hun waagstuk opgebroken. Ze vertrouwden al dat geflikker niet. Ook de stilte werd verjaaagd in mijn tuin met gekras van stoelen en geklingel van een schaar tegen een klankdeksel. Geluid zou hen verdrijven, maar ergerde ook de buren. Ze vertrouwden het niet meer en waagden zich niet meer nabij. Mijn terras strooide ik vol met taxussnipsels en stokjes zoals dat vroeger bij processies gebeurde met bloemen en bloemblaadjes. Dit was mijn beschermtapijt tegen vuil van duiven. Mijn lievelingen zie ik voortaan liever wegvliegen dan aangevlogen komen en in mijn dikke reusachtige tulpenboom neerstrijken en pletsen naar beneden laten vallen hoog uit het bladerdek. Ik moest ze wel verjagen! Jammer ! Er is grasland genoeg maar misschien niet zo’n prachtig groene tulpenboom om te schuilen.

 

G. Cleuren.