De dag begint zonnig. Ik ben gehaast en loop langs de kleurige treinberm naar het station. Ik heb nog ruimschoots tijd en zie in mijn ooghoeken en man achter mij. Mij demonstratief omdraaien doe ik niet, maar in mijn ooghoek zie ik dat zijn afstand constant blijft. Ik draai me een kwart om. Beter in de gaten houden want vandaag vind je allerlei ongeregelde figuren die plots messen uithalen of priknaalden. Ik beweeg me hier in een ongure buurt. Overdag valt het wel mee. Ik koop mijn ticket aan het loket . De verkoopster is vriendelijk en ik meen mij haar te herinneren van nog eens. Dan zet ik me op ijskoude alustoelen die allen aan elkaar hangen. De schoonmaker met rolborstels wrijft de vloer nat en verschuift de hele rij in eenmaal. Makkelijk, werkbesparing en voorkomt diefstal van enkelstoelen. Met een reeks van 10 kan je moeilijk naar buiten drummen. Ik zet me in alle rust en hou me bezig met de voorbijgangers in te schatten. Een grijze 60 ger met popelend hondje draaft voorbij, het diertje aan een touw, kwik tippelend en staartwijvend lopen beiden op doortocht. Een vertrouwingwekkend beeld. Tegenover me een onrustige magere man van 40 met doorgroefd gezicht die me scherp aanstaart en dan verdwijnt achter mijn rug.

Ik word opgeschrikt door schelle kleuren. Een Afrikaanse vrouw met sculpturaal geknoopt hoofddoek ploft neer tegenover me. Ze valt volledig uit het kader met haar bonte jurk , rode en gele kwadraten , schitterende kleuren en geometeische vormen rijmen op het glasraam boven de uitgang, mooi maar kakelbont op het eerste zicht. Haar bovenstuk steekt naar voren in drie verdiepingen waardoor ze heel dik oogt. Dan zakt ze weg in haar stoel en haalt verbijsterend een tafelgroot laken van dezelfde stof uit haar tas, bindt het als een rol over haar uitstekend bovenstuk en klaar is Kees, een andere vorm, een nieuwe jurk, een extra dekentje, een dubbeljurk die het probleem van de ijzige stoel oplost en extra warmte toevoert op de heupen en buik. Hoe ingenieus ! De zonnige verschijning verlaat de ruimte.

Een zwarte vrouw met drie net gepoetste kinderen, een kleine jonge wat ouwelijk voor zijn leeftijd in een deftig kostuumpje met een heerlijk kapsel vol sprieten in de lucht,  en twee meisjes van onderscheiden grootte. Ze zien er schattig uit met rode jurk op knalgele schoentjes en witte sokjes. Hun haar is versierd met bloempjes of nopjes, of iets dat op een krans rond het hoofd lijkt, gevlochten als voor een lentefeest . De moeder loodst hen brommend naar het winkeltje, kiosk met brood en drank en weldra trekken ze als een rij kippen aan me voorbij met lekstokken en ijsjes en een kijvende moeder die hen aanport om haast te maken. De andere reizigers zien er dik en gewoontjes uit en dik en donker is ook de schoonmaker achter zijn poetsmachine de met waardigheid en gewichtigheid de ruimte dweilt.

Hoe belangrijk is zijn job , een technicus die een machine stuurt en alles met begrip en vriendelijkheid afwerkt. Geen poetsvrouw meer , een poetsman technicus , bestuurder ,alles in één.

Dan begeef ik me naar het spoor 2, mijn trein naar Brussel komt weldra.  G. Cleuren